27 Juni 1896. 277 De voorzitter wijst erop, dat de aanschaffing der wa termeters tot nn toe een kapitaal heeft gevorderd van f 2,8 000,en dat jaarlijks nagenoeg f 2 000,moet worden besteed voor het onderhond daarvan en de amortisatie van het kapitaal. Thans geeft de waterleiding nog een te kort van /'8 000,Neemt men verder in aanmerking, dat gaandeweg meer moet worden besteed voor schulddelging; welke som eindelijk tot /'10 000,per jaar klimt, dan mag de afschaffing der meterlmur, met liet oog op de financiën, niet raadzaam geacht worden. Bovendien zijn er verschillende waterverbruikers, die geen meter hebben en alzoo niet in dat tarief vallen. De heer Reigersman wenscht naar aanleiding van hetgeen door den heer Nelissen is in het midden gehracht, te doen opmerken, dat gas en water twee zaken zijn van enorm verschil. De waterleiding voorziet in eene hygiënische behoefteterwijl de gasverlichting meer tot luxe dient en het daarom alleszins billijk kan genoemd worden, dat de gasverhruikers meterhuur betalen. De meter dient alleen in het belang der gemeente, doch men moet niet uit het oog verliezen, dat de waterleiding enkel is tot stand gebracht in het belang der volksgezondheid, zoodat daarmede in het bijzonder rekening moet worden ge houden. In verband met het door den voorzitter genoemde te kort van 8 000,—, doet spreker opmerken, dat het niet meer dan billijk is, dat ook de nakomelingen een gedeelte van die schuld dragen. Wij moeten de schuld verdeelen over verschillende jaren, zegt spreker. Daarom blijft hij zijn voorstel tot afschaffing der meterhuur hij de waterleiding handhaven. Zou daarentegen later een voorstel worden ingediend, om die huur ook voor de gasfabriek af te schaffen, dan zon hij op de hiervoor aangehaalde gronden tegen dusdanig voorstel stemmen. De voorzitter vestigt de aandacht erop, dat bij het aangaan eener geldleening geene goedkeuring van gedeputeerde

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 277