27 Juni 1896.
vermeerdering. We zullen dus behooren af te wachten eene
missive van gedeputeerde staten, zegt spreker.
Wellicht zal men de tegenwerping maken, dat bij de wet
aan de districts-schoolopzieners toch ook eenig toezicht op het
onderwijs is opgelegd, doch het verdient opmerking, dat van
de drie ambtenaren, die volgens de wet met het toezicht
belast zijn, het juist de districts-sclioolopziener is, die zich
met deze zaak niet had behooren te bemoeien. Artikel 75
der onderwijswet, regelende de ambtsbezigheden van de ar-
rondissements-sehoolopzieners, legt aan deze ambtenaren o.m.
de verplichting op, om in overleg te treden met de plaatse
lijke schoolcoinmissiƫn en de gemeentebesturen en zoowel aan
dezen als aan de districts-schoolopzieners de voorstellen te
doen, die zij in het belang van het onderwijs achten. Art.
76 der wet, aanduidende de ambtsbezigheden van de districts
schoolopzieners, maakt met geen enkel woord melding van
de bevoegdheid dezer ambtenaren, om ten aanzien van het
hun opgedragen toezicht op het lager onderwijs eenige voor
stellen aan den raad te doen. Zij doen die voorstellen aan
de inspecteurs en deze laatste aan gedeputeerde staten, die
zich dan wel met de gemeentebesturen in contact zullen
stellen. Spreker wil het beginsel der onderwerpelijke zaak
buiten beschouwing laten en alleen erop wijzen, dat de vorm
niet in acht genomen is. Het gevolg hiervan is eindigt
spreker dat door hem niet anders kan worden voorge
steld, dan om de missive van den districts-sclioolopziener voor
kennisgeving aan te nemen en niet te verzenden naar de
plaatselijke schoolcommissie.
De heer Bloemarts kan zich met dit voorstel niet vereeni
gen. Spreker meent, dat een ambtenaar, die toezicht moet
uitoefenen en zelfs bevoegd is, om, met voorbijgang van den
raad, zich tot gedeputeerde staten te wenden, in deze zaak
niet onbevoegd kan worden verklaard. Spreker gelooft, dat
de districts-sclioolopziener heeft gehandeld, zooals van ieder
fatsoenlijk ambtenaar mag verwacht worden. Er ligt eene