27 Juni 1896.
293
bezitten a!s de beide vorige sprekers, doch wanneer er wer
kelijk zooveel kinderen geene plaats kunnen vinden op de
openbare scholen, als de districts-schoolopziener in zijn schrij
ven aanhaalt, dan zal deze ambtenaar zicli ongetwijfeld wen
den tot hoogere autoriteiten. Spreker beschouwt den brief
als eene kennisgeving, waarin voor den raad aanleiding kan
bestaan, om overeenkomstig het daarbij gedaan voorstel een
besluit te nemen. Wanneer de districts-schoolopziener, met
voorbijgang van den raadzich rechtstreeks tot hoogere
autoriteiten had gewend, dan zouden wij allicht geneigd zijn,
om "zoodanige handelwijze unfair te noemen.
De heer Rombouts vereenigt zich met het voorstel van
den heer Van Dam. Art. 18 der onderwijswet is in dit
opzicht duidelijk, terwijl volgens art. 75 dier wet de arrondis-
sements-schoolopziener de onmiddellijke chef is, met wien de
raad in overleg kan treden. Zooals de zaak thans behandeld
is, heeft zij wel eenigszins den schijn, alsof de arrondisse-
ments-schoolopziener in de oogen van den districts-school
opziener in zijne plichten te kort schiet.
Het voorstel van den heer Van Dam, om het schrijven
van den districts-schoolopziener voor kennisgeving aan te
nemen, wordt alsnu in stemming gebracht en aangenomen
met 15 tegen 3 stemmen.
Vóór stemden de heeren Van Aken, Van Dam, Teychiné,
Vreede, Rombouts, Scheltus, Rees, Lijdsman, Mathon,
Nelissen, Van Dongen, Van IIal, Reigersman, IngenIIousz
en de voorzitter.
Tegen waren de heeren Verschraage, Heijlaerts en
Bloemarts.
B. Verslagen.
1. Door den voorzitter wordt namens burgemeester