8 Augustus 1896.
317
»Wij geven IJ daarom in overweging afwijzend op het
»verzoek te beschikken."
De voorzitter stelt dit punt aan de orde.
Den heer Sassen spijt het, dat hij niet met het voorstel
kan medegaan. Spreker heeft zich persoonlijk van den toe
stand overtuigd en is van oordeel, dat er niet alleen gevaar
bestaat voor het personeel der maatschappij maar ook voor
de reizigers, zoodat naar zijne meening rooiing dier boomen
noodzakelijk is.
De heer Van Hal is het eens met het gesprokene door
den heer Sassen. Spreker heeft reeds langen tijd, vóórdat
het verzoek was ingekomen, gevreesd voor ongelukken daar
ter plaatse. Het geldt hier de rooiing van twee boomen
nabij de brug en één nabij hét Duitenhuis. Dezen laatsten acht
spreker het meest gevaarlijk. Het moge waar zijn, dat de
controle in de tram langs de bewuste boomenrij niet behoeft
plaats te hebben en daardoor eenig gevaar kan worden
vermeden, doch eene vergelijking met de Ginnekentram acht
spreker niet correct. Hier toch geldt het een dubbel laantje
met boomen, terwijl langs de Ginnekentram slechts aan ééne
zijde boomen staan. Spreker zou zich bezwaard achten, wan
neer niet op het verzoek werd ingegaan, omdat ongelukken,
vroeg of laat, niet zullen kunnen uitblijven. Als voorstander
van beplantingen langs de wegen, wenscht spreker die zooveel
mogelijk te respecteeren, doch wanneer er gevaar voor
menschenlevens in 't spel is, moet het schoonheidsgevoel
worden opgeofferd.
De voorzitter doet den vorigen spreker opmerken, dat
het hier geldt eene aanvrage tot rooiing van één boom nabij
de brug en twee aan het einde der laan. Burgemeester en
wethouders hebben zich persoonlijk van den toestand overtuigd
en achten het gevaar voor ongelukken niet overwegend.