320
8 Augustus 1890.
kunnen worden genomen, maar wenscht uitdrukkelijk erop
te wijzen, dat voor het publiek de gevaren blijven bestaan.
Met de rooiing te wachten totdat een ongeluk heeft plaats
gehad, dat gaat niet op. Het geldt hier eene zaak van
beteekenis, waaraan wel de noodige aandacht mag gewijd
worden.
De heer Van Hal wijst er nog op, dat herhaalde malen
dergelijke verzoeken aan particulieren zijn toegestaan, wan
neer de boomen hinderlijk waren. En hier bestaat gevaar.
Het wegruimen van die enkele boomen zal niet schaden aan
het bewuste laantje, dat overigens niet veel schoonheid biedt,
'lever zag spreker, dat wat meer zorg besteed werd aan de
beplantingen, langs den weg, waar de stoomtram rijdt. Over
liet wegnemen van deze drie boomen zal Breda niet geërgerd
zijn.
Het verzoek van de Zuid-Nederlandsche stoomtramweg
maatschappij. om de drie aangeduide hoornen aan den Haagweg
te mogen rooien, wordt alsnu in stemming gebracht en
aangenomen met 11 tegen 6 stemmen.
Vóór stemden de heeren Sassen, Van Aken, Verschraage,
Heijlaerts, Rees, Lijdsman, Mathon, Van Dongen, Neltssen,
Van Hal en Vreede.
Tegen waren de heeren IngenHousz, Van Dam, Teychiné.
Rombouts, Scheltus en de voorzitter.
De voorzitter stelt alsnu aan de orde de bepaling der-
koopsom van de betrokken boomen.
Verschillende leden geven in overweging die koopsom te
bepalen op f 60,
Dit voorstel wordt in stemming gebracht, doch verworpen
met 9 tegen 8 stemmen.