'24 October 1896. 377 «schelijk dezen post met f 50,te verlioogen, ten einde in «buitengewone gevallen daaruit belooningen te kunnen toe- «kennen. «Volgnummer 63. hoofdstuk I. art. 13, litt. c. Jaarwedde wan den opzichter der beplantingen. «In eene afdeeling liadde men gaarne de jaarwedde van «den opzichter der beplantingen verhoogd gezien, ten einde «daardoor dien ambtenaar schadeloos te stellen voor het «gemis van vrijdom van de personeele belasting voor wat «de drie eerste grondslagen betreft, welke vrijdom doorhem «Werd genoten tijdens hij in den watertoren woonde, doch «is vervallen sedert hij de nieuwe voor hem gestichte woning «heeft betrokken. «Men was van oordeel, dat de billijkheid die verhooging «gehiedt, waar men een ambtenaar verplicht te wonen in «een huis, waarvoor hij stellig meer belasting verschuldigd «is dan hij zou hebben te betalen, indien hij eene woning «naar zijne vrije keuze kon betrekken; terwijl men het «evenzeer met de billijkheid in strijd achtte een ambtenaar, «die vroeger dien vrijdom genoot en wiens toenemende werk- «zaamheden veeleer eene verhooging van jaarwedde schenen «te wettigen, voor zwaardere lasten te plaaten. «Volgnummer 63, hoofdstuk I, art. 13, litt. k. Jaarwedde wan den opzichter bij de gemeentewerken. «In eene afdeeling werd te kennen gegeven, dat men tegen «de voorgestelde verhooging der jaarwedde van dien ambte snaar geen bezwaar had, doch dan ook voor 't vervolg uit- «drukkelijk aan dien ambtenaar wilde verboden zien ten «behoeve van particulieren als architect op te treden, «immers zich te belasten met de uitvoering of het toezicht «houden op de uitvoering van bouwwerken ten behoeve van «particulieren. «Volgnummer 78, hoofdstuk II, art. 13. Opslaan en uit melkander nemen der muziektent.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 377