24 October 189G. 379 «en het ongerief eener tweede opbreking worden bespaard. «Tegen die kosten en dat ongerief kon, zoo meende men, «liet renteverlies van eene som van ƒ2000,voor het rioleeren «benoodigd, niet opwegen. «Volgnummer 91, hoofdstuk III, art. 8. Kosten voor onder- yyzock en plan tot het oprichten van een abattoir. «Deze post werd in alle afdeelingen met ingenomenheid «begroet. Algemeen toch werd de noodzakelijkheid van een «abattoir erkend. "Volgnummer 92, hoofdstuk IV, art. 1. Kosten onderhoud yyvan het gemeentehuis. «In eene afdeeling werd erop gewezen, dat het aanbeveling «verdient, om bij 't vernieuwen der leien dakbedekkingen «de vernieuwing hij geheele vakken te doen geschieden en «niet door enkel de defecte plaatsen te herstellen. «Volgnummer 125, hoofdstuk VI, art. 16, litt. d, in ver sband met n°. 126, art. 17, litt. c. Kosten van het middel- »baar onderwijs. Vuur en licht. «Welke is de reden zoo werd in eene afdeeling gevraagd «waarom op de hoogere burgerschool en het gymnasium «niet, evenals op de lagere scholen, gascokes, doch uitsluitend «steenkolen worden gestookt? «Volgnummer 127, hoofdstuk VI, art. 18, litt. a. Kosten nier teekenschool. Jaarwedde der leeraren. «In eene afdeeling werd de opmerking gemaakt, dat ten «gevolge van het raadsbesluit van 3 October 1896 deze post «met ƒ150,behoort te worden verhoogd. «Volgnummer 155, hoofdstuk VII, art. 5. Exploitatie jtkosten der gemeente-reiniging. «Door eene afdeeling werd de wensch uitgesproken, dat «de jaarwedde van den directeur der gemeente-reiniging «zoude worden verhoogd met het bedrag in ronde som, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 379