ONTWERP. 11 November 1896. Tegenwoordig de heeren J. J. I.. TËYGHINÉ, A. J. A. VERSCHRAAGE, J. E. VREEDE, mr. P. BLOEMARTS, W. G. H. ROMBOUTS, A. P. SCHELTUS, J. A. VAN AKEN, A. J. REES, H. A. SASSEN, J. LIJ DSM AN. B. C. VAN DONGEN, J. A. J. W. VAN HAL, mr. A. REIGERSMAN, F. .1. M. HEIJLAERTS, mr. TH. MATHON en E. H. A. GULJE, burgemeester, voorzitter. Afwezig de heeren mr. M. P. M. VAN DAM, mr. W. INGENHOUSZ en J. J. NELISSEN. De voorzitter opent de vergadering en zegt, dat de notulen van het verhandelde in de vergadering van 24 Oc tober 1896, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 8 van het reglement van orde voor den gemeenteraad, ter inzage voor de leden hebben gelegen en hun bovendien in afdruk zijn toegezonden en vraagt, of iemand der leden alsnog voor lezing daarvan verlangt of eenige bemerkingen daartegen in het midden heeft te brengen. De heer Blof.marts wijst erop, dat bij de vraag om in lichtingen in zake het ongeval aan een der werklieden van de gemeente-reiniging overkomen, blijkens de notulen, door hem zou gezegd zijn, dat die vi;aag is gedaan naar aanleiding van geruchtendie hem daaromtrent ter oore zouden zijn gekomen. Spreker zegt, dat de betrokken vraag bij hem geheel spontaan is opgekomen, zoodat de voorbedoelde uitdrukking door hem niet gebezigd is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 383