458 1!) December 1896 »In verband daarmede werd door den raad in zijne ver- «gadering van 18 Januari 1892 vastgesteld do verordening »tot heffing van vergoedingen voor diensten door den dienst »der gemeente-reiniging bewezenwelke verordening bij ko- «ninklijk besluit van 3 Maart 1892, n°. 44, werd goedge keurd tot 31 December 1896. «Tot voortzetting dier heffingis thans door den raad de »hierbijgevoegde verordening vastgesteld. «Het heffen van vergoeding voor meerdere hoeveelheid «dan 3 M3. per jaar (eene hoeveelheidwelke geacht wordt «dat een gewoon gezin per jaar produceert) heeft tot Joel som verdunning en daardoor het waardeloos maken der «stoffen te voorkomen. «Door elkander genomen, worden per dag met het pncu- «matisch toestel opgehaald 3,5 M3. faecaliënbedragende, «volgens den tegenwoordigen verkoopprijs,' f 10,50. «De kosten, welke daartegenover staan, zijn: »3 paarden met 3 voerliedenper paard en per sinauad /'3,per dag f 9. «een machinist 1.30, «een arbeider- 1,— «behalve het gebruik van cokes en de kosten van aankoop «en onderhoud dor machine. «Het fiskaal belang der gemeente is niet aan de onder- «werpelijke heffing verbonden. Enkel vindt zij haar oorsprong «in de behartiging van de belangen der openbare gezond sheid." De voorzitter zegt, dat dit voorstel alleen ten doel heeft eene voortzetting op den bestaanden voet van de thans nog van kracht zijnde belastingverordening. Bij het onder zoek der gemeente-begroot ing voor 1897 hebben gedeputeerde staten erop gewezen, dat deze verordening slechts van kracht is tot 31 December 1896, ofschoon in het destijds alhier ontvangen afschrift van het koninklijk besluit die tijdsbepaling niet voorkomt, intusschen zal eene nieuwe aanvrage noodig

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 458