7 Maart -1896.
81
«dening nu vermeldt, in veel betere conditiën komen dan de
«bestaande ambtenaren en die voor verschillende betrekkingen
»op jeugdigen leeftijd worden benoemd, acht ondergeteekende,
«met het oog op de billijkheid tegenover laatstgenoemde
«ambtenaren, het zeer gewenscht de wijzigingen aan te bren-
»genzooals hij de eer heeft die voor te stellen.
»I\T|. 3. De ondergeteekende beschouwt de leeraren van de
«hoogere burgerschool en het gymnasium eveneens ambtenaren
«der gemeente gelijk de overige personen in den staat, be-
«hoorende bij art. 2 der pensioenverordening genoemd, en
«kent geen redenen waarom die ambtenarendie vroeger niet
«zijn aangezocht tot deelname in het pensioenfonds, moeten
«worden uitgesloten".
De voorzitter zegtdat de voorgestelde amendementen
door burgemeester en wethouders zijn overwogen en dat dit
college niet ongeneigd is, deze amendementen over te nemen
behoudens enkele wijzigingenwelke straks nader zullen
worden toegelicht. Spreker wijst er inmiddels op, dat de
leeraren van het gymnasium reeds deelgerechtigd zijn in het
rijkspensioenfonds.
Alsnu wordt mededeeling gedaan van een onder dagtee-
kening van 6 Maart 1896 ingediend adres door den directeur
en de leeraren der hoogere burgerschool in deze gemeente,
daarbij verzoekende in de gelegenheid te worden gesteld om
op nader vast te stellen voorwaarden te mogen deelnemen
in het pensioenfonds voor de gemeente-ambtenaren en hunne
weduwen en weezen.
De voorzitter geeft in overweging dit adres gelijktijdig
te behandelen met de vaststelling van den staat, bedoeld in
art. 2 der ontwerp-verordening.
Waartoe besloten wordt.
De voorzitter opent thans de beraadslagingen en zal