7 Maart 1896. goedgekeurdwaarna het artikel zonder bedenking wordt aangenomen. Art. 8. Als diensttijd komt in aanmerking de tijd, werkelijk doorgebracht in eone gemeente-betrekking, die aanspraak op pensioen geeft. De tijd vóór den vollen ouderdom van achttien jaren telt niet mede. Als diensttijd wordt medegerekend de tijd tusschen het ontslag en de herplaatsing van hem, die, tengevolge eener nieuwe dienstregeling, buiten zijne schuld, tijdelijk is ontsla gen geweest. De tijd, gedurende welken een ambtenaar in de uitoefening zijner bediening door het bevoegde gezag is geschorst geweest, wordt van den diensttijd afgetrokken. Het artikel wordt goedgekeurd, behoudens de verandering in de tweede zinsnede van het woord «ouderdom" in Meettijd." Art. 9. Aanspraak op pensioen gaat verloren voor hem, die bij of ten gevolge van een rechterlijk vonnis uit zijne bediening wordt ontzet, of wegens wangedrag, ontrouw of nalatigheid in zijnen dienst, zijn ontslag bekomt. Het pensioen vervalt, wanneer de titularis de hoedanigheid van Nederlander verliest, of bij rechterlijk vonnis tot eene gevangenisstraf van meer dan drie jaren veroordeeld wordt, tenzij hem door de Koningin geheele kwijtschelding dier straf worde verleend. 2. Van het bedraghet bekomen en het verlies van pensioen. Art. 10. Het pensioen wordt geregeld als volgt a. in de gevallen bij art. voorzien, voor elk jaar dienst

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1896 | | pagina 88