7 Maart 1896.
93
bekendheid, in art. 127 van het burgerlijk wetboek
bedoeld
b. de akten van aanstelling en ontslag of zoodanige
andere stukken, waaruit voldoende van de bekleede
bedieningen blijkt;
c. eene door het dagelijksch bestuur der gemeente deug
delijk verklaarde opgaaf van den tijd van den dienst
en van de bezoldigingen, gedurende de laatste 60
maanden genoten;
d. ten aanzien van weduwen en weezen, de akten van
overlijden van hunnen echtgenoot, vader of moeder,
alsmede van pensioengerechtigde kinderen of weezen
de akten van geboorte.
Art. 17.
De pensioenen, die gedurende vijf achtereenvolgende jaren
niet zijn ingevorderd, zijn vervallen.
De termijnen, waarvan de invordering niet is geschied
binnen zes maanden na de verschijning, worden niet meer
uitbetaald.
Art. 18.
Zij, die gevangenisstraf of hechtenis ondergaan of geplaatst
zijn in eene rijkswerkinrichting voor drie maanden of langer,
missen gedurende den tijd, dat die straf wordt ondergaan,
het genot van het verleende pensioen.
Burgemeester en wethouders kunnen gedurende dien tijd
over het pensioen van den veroordeelde geheel of gedeeltelijk
beschikken ten behoeve van diens gezin.
Kosten van verpleging in een gasthuis of krankzinnigen
gesticht of eene inrichting van liefdadigheid kunnen van het
pensioen door burgemeester en wethouders ten behoeve dier
inrichtingen worden ingehouden.