16 Januari 1897. 13 van 45 centimeter in het trottoir kan worden vergund. In verband met hetgeen door den heer Sciieltus over deze zaak is in het midden gebracht, wenscht spreker nog alleen te releveeren, dat door het maken der opening niet de minste hinder aan het verkeer zal worden toegebracht. De voorzitter doet den vofigen spreker opmerken dat hij de zaken niet genoegzaam onderscheidt. Het eene artikel spreekt van keldermonden en het andere van kelder- Zichten. Toch is hij wel bereid zijne stem te geven voorde inwilliging van het verzoek, doch in dat geval onder voor waarden, dat de opening niet verder dan 30 centimeter in het trottoir zal komen en dat adressant, tot erkenning van eigendomsrecht, eene jaarlijksche recognitie zal betalen; de vorige maal was spreker tegen het heffen eener recognitie, omdat de vergunning toen beperkt bleet bij het eigendom van den verzoeker. De heer Mathon vraagt, of de inwilliging van het verzoek niet in strijd is met art. 18 der bouwverordening. Spreker meent, dat de raad onbevoegd is de gevraagde vergunning te verleenen. De heer Bloemarts zou de eerste willen zijn om adressant te helpen, doch vreest, dat met dergelijke concessiën een gevaarlijke weg wordt bewandeld en anderen zich, hij voor komende gevallen, op dit antecedent beroepen zullen. Spreker meent dat adressant, zij het dan wellicht te goeder trouw, bij den aankoop van het pand eene nonchalance heeft ge pleegd en voor den thans bestaanden kelderingang een servi tuut had moeten bedingen, in plaats van met eene gewone vergunning genoegen te nemen. Bemoeielijking in de uit oefening van zijn bedrijf heeft adressant dus aan zich zeltte wijten. Overigens acht spreker het verleenen der vergunning in strijd met de bepalingen der bouwverordening. De geschiedenis van het betrokken artikel releveerende,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 13