19 Juni 1897.
163
aanbiedende eene nota ten bedrage van 134,voor ver
richte buitengewone diensten gedurende het tijdvak van 1 Juni
1896 tot 1 Juni 1897.
De voorzitter vraagt of de raad burgemeester en wet
houders kan machtigen dat bedrag te voldoen gedeeltelijk uit
den post exploitatie der gemeente-reiniging en voor het overige
uit den post voor onvoorziene uitgaven.
De heer Nelissen wijst erop. dat de gewezen keurmeester
nog kortelings eene maand verlof heeft genoten met behoud
van jaarwedde en dat gedurende dien tijd zijne functie door
een ander is waargenomen op kosten der gemeente. Spreker
wenscht derhalve deze zaak aan te houden om te onderzoeken,
in hoever de gemeente tot betaling der nota verplicht is.
De heer Van Hai, zegt, dat dit punt niet op de agenda is
vermeld en het schrijven ook niet ter visie heeft gelegen, althans
door hem niet bij de stukken is aangetroffen. In 't algemeen
wijst spreker erop geene andere zaken te behandelen dan die
vooraf ter kennisneming van de leden zijn gebracht. In het
onverwerpelijke geval is spreker niet genoegzaam van de zaak
op de hoogte, om zich daarover een goed oordeel te kunnen
vormen, zoodat hij eveneens wenscht dit punt tot eene vol
gende vergadering uit te stellen.
De voorzitter zegt, dat de behandeling der paarden van
de gemeente-reiniging, waarover de nota gedeeltelijk loopt,
den keurmeester niet bij instructie was opgedragen, terwijl
de overige niet verplichte diensten, waarvoor vergoeding
wordt verlangd, het gevolg zijn van voorschriften, van regee-
ringswege verstrekt, ter beteugeling van besmettelijke vee
ziekten. Overigons vestigt spreker de aandacht erop, dat de
nota, eerst kortelings geleden ingekomen, gedeeltelijk betrek
king heeft op het dienstjaar 1896, zoodax de zaak, met het
oog op de waarschijnlijkheid, dat deze maand geen raadsver
gadering meer gehouden zal worden, als urgent moet worden
beschouwd.