16
16 Januari 1897.
De heer Teychiné zegt, dat hij zich aanvankelijk met het
voorgestelde plan ten zeerste kon vereenigen, doch, na daar
over met belanghebbende te hebben gesproken, geheel van
zienswijze veranderd is en van oordeel is, dat het plan op
deze wijze niet tot uitvoering kan worden gebracht.
Wat toch is het geval?
Bij het maken van de memorie, behoorende bij het on-
derwerpelijke plan, heeft men alleen gedacht aan het be
staan der zout- en zeepziederij van mevrouw de weduwe De
Fraiture eii buiten beschouwing gelaten de daar ter plaatse
aanwezige tapijtfabriek van den heer Van Winsum. Persoonlijk
heeft spreker, op verzoek van den heer Van Winsum, de
zaak op het terrein onderzocht en het is hem daarbij ge
bleken, dat van het al of niet uitvoeren van het plan ook
het al of niet in werking blijven der fabriek van den heer
Van Winsum afhangt.
Spreker wijst erop, dat de verschillende gebouwen, thans
uitmakende de tapijtfabriek en de ververij, reeds vóór het
jaar 1830 behoorden aan mejuffrouw de weduwe Zegers, ter
wijl toen in de tegenwoordige ververij, ten noorden van de
Gampel, de tapijtfabriek was gevestigd, en een zeer groot
gedeelte van de tegenwoordige tapijtfabriek werd gebruikt
tot woonhuizen. In 1835 gingen al die gebouwen over in
handen van den heer Van Alpiien en werd in datzelfde jaar
de toenmalige tapijtfabriek ingericht tot ververij en de
woonhuizen ten zuiden van de Gampel tot tapijtfabriek, die
in 1866, door aanbouw van het oostelijk gedeelte, is gebracht
zooals ze thans bestaat.
Hieruit leidt spreker af, dat het ter plaatse aanwezige
water van grooten invloed is geweest bij het bouwen dei-
fabriek, vooral wanneer men weet, dat overvloedig en nabij
gelegen water voor eene zoodanige fabriek tot het spoelen
van de garens onontbeerlijk is. Na de demping kan daarin
niet meer worden voorzien en het is spreker niet gebleken,
dat op eenige andere wijze dat euvel op afdoende wijze kan
worden weggenomen.