18.
16 Januari 1897.
pen tot aan liet terrein van de fabriek, hetgeen spreker door
een te benoemen commissie gaarne wilde onderzocht zien.
Voor de fabriek, die reeds zoovele jaren bestaan lieeft, zou
het eene verschrikkelijke toestand zijnwanneer dietenge
volge der demping, buiten werking moet worden gesteld.
De heer Reigersman zegt, dat het plan, zooals het daar
ligt, hem zeer toelacht en voorzeker ook aan allen, die
gaarne maatregelen wenschen te nemen ter bevordering van
het aanzien der gemeente en ter verbetering van den liy-
giënischen toestand. Doch nu geldt de vraag, of in dit
laatste niet voldoende wordt voorzien door eene demping-
van de Gampel tot de zout- en zeepziederij van mevrouw
de weduwe De Fraiture. Van dat punt af tot de haven
is de demping alllecn bevorderlijk voor het aanzien der ge
meente. De hygiëne is daarbij niet betrokken.
Spreker stelt zich de vraag, of ter wille eener uiterlijke
verfraaiing de industrie mag vernietigd worden, zooals dit
het geval zal zijn met de fabriek van den heer Van Winsum.
Wellicht zal men de opmerking maken, dat wij daartoe het
recht hebben. Spreker ontkent dit niet, maar er is ook
nog een ander recht, namelijk het recht, steunende op de
billijkheid, en tegenover de industrie zouden wij eene groote
onbillijkheid begaan, wanneer dit plan werd aangenomen.
Om die reden zag spreker gaarne eene raadscommissie be
noemd om de zaak te onderzoeken en te overwegen, in hoe
ver aan den heer Van Winsum alsnog de gelegenheid kan
worden verstrekt tot het spoelen van garens ten dienste
zijner fabriek. Spreker ondersteunt alzoo het voorstel van den
heer Teychiné.
De heer Rombouts zegt, dat hij herhaaldelijk de woorden
heeft hooren bezigen, dat van dit plan het zijn of het niet
zijn der fabriek van den heer Van Winsum zou afhangen.
Ware die meening juist, dan zou in Duitschland geene
enkele fabriek mogelijk zijn, omdat het daar bij rijkswet
verboden is onreine stoffen in openbare wateren te reinigen