14 Augustus 1897. '201 artikel 1 genoemde ambtenaren, ieder naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in handen van den kantonrechter, den eed of de belofte af, dat zij hunne betrekking getrouw, eerlijk en vlijtig zullen waarnemen en met de meeste nauw gezetheid de op hen rustende plichten zullen vervullen. Art. 5. Het opsporen van overtredingen van alle plaatselijke ver ordeningen tegen welker overtreding straf is bedreigdis aan de waakzaamheid der ambtenaren van politie opge dragen. Zij zijn bevoegd van die overtredingen proces-verbaal op te maken. Art. 6. Alvorens in dienst te treden leggen zij aan burgemeester en wethouders een bewijs over, dat zij, blijkens het onderzoek door twee gemeente-geneesheeren ingesteld, geen lichaams gebreken hebben, die hen voor den politiedienst ongeschikt maken. Van deze bewijzen wordt door den commissaris van politie in een daartoe bestemd register aanteekening gehouden. Art. 7. Op de gemeente-begrooting wordt jaarlijks eene som ter beschikking van den burgemeester gesteld voor het doen van geheime en andere buitengewone uitgaven ten behoeve der politie. Art. 8. De aanstelling der ambtenaren van politie geschiedt zoo danig, dat op 1 Juli 1899 het in art. 1 bedoelde getal in dienst is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 201