7 September 1897. 229 Art. 4. Het recht is verschuldigd door hem, aan wien de ver gunning is verleend. y Art. 5. De aanvragen tot het verkrijgen der vergunningen van burgemeester en wethouders moeten, onder opgave van duur en oppervlakte, gedaan worden voor die, vermeld in art. 2 sub A, aan den gaarder van rechten en loonen; sub B, C. D en K. aan den gemeente-architect; sub F, aan den commissaris van politie. Art. De vergunningen, bedoeld bij art. 2, sub A, B en F. worden uitgereikt door den gemeente-ontvanger tegen be taling van het verschuldigde recht; voor die sub C, D en E wordt in Januari door burgemeester en wethouders een ko hier vastgesteld, en moet het recht vóór 1 Februari daaraan volgende betaald zijn. leder kan tegen zijn aanslag bezwaren bij den raad in brengen, die daarop zoodra mogelijk beslist en wiens be slissing terstond aan den belanghebbende wordt medegedeeld, hetgeen echter de verplichting tot betaling niet schorst. Art. 7. Heeft tengevolge van door burgemeester en wethouders genomen besluiten of bevolen maatregelen het genot of het gebruik voor den belanghebbende opgehouden vóór het ver strijken van den termijn, waarvoor het recht is voldaan, dan wordt het betaalde recht naar tijdsgelang teruggegeven. Teruggave wordt niet verleend, wanneer de opzegging van het genot of het gebruik geschiedt wegens het niet nakomen der gestelde voorwaarden. Wil de belanghebbende het genot of het gebruik vóór

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 229