238 7 September 1897. bovendien eene verteringsbelasting in verband met de leefwijze van den belastingschuldige. Zich op een financieel standpunt plaatsende, zegt spreker, dat ook bij de regeering het denk beeld voorzit, om de belastingen zooveel mogelijk te verdeelen en daardoor den belastingdruk te verzachten. De gemeente behoort dit voetspoor te volgen. De verschillende rijksbe lastingen hier te lande, zooals vermogens-, bedrijfs- en perso- neele belasting, zijn in Duitschland in ééne belasting samengevat. Hier gelden dus andere toestanden dan in Duitschland. Doch er is meer, wat voor de heffing van opcenten op het personeel pleit. Volgens de vroegere wetsbepalingen konden alleen dan van gemeentewege opcenten op het personeel worden geheven, wanneer er reeds een hoofdelijke omslag bestond, waarvan de opbrengst met het bedrag der te heffen opcenten op het personeel minstens gelijk stond. Deze bepaling is thans door den wetgever losgelaten en daardooi' heeft de regeering erkend, dat de personeele belasting ook behoort tot die belas tingen, waarin de gemeenten een geschikt equivalent kunnen vinden tot bestrijding harer uitgaven. De heer Nelissen zegt, dat als eenig motief voor de heffing van opcenten op het personeel kan gelden, dat de meeste gemeenten het doen. Men vindt de uitkeering gemakkelijk en de gemeente ontloopt de reclames. Een goed motief echter heeft spreker niet gehoord en nergens aangetroffen. De heer Scheltus geeft in overweging, met het oog op het ingrijpende voorstel van den heer Teychiné, de stemming aan te houden tot eene volgende vergadering ten einde de leden in de gelegenheid te stellen de zaak grondig te over wegen. Niemand daartegen bedenking hebbende, wordt dienovereenkomstig besloten. De heer Rombouts wenscht nog enkel er op te wijzen, dat in het voorstel tot heffing van 65 opcenten op het personeel wel degelijk eene progressie gelegen is.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 238