284
23 October 1897.
De heer Nelissen wijst erop, dat, wanneer de heffing
van opcenten op het personeel wordt aangenomen, de belas
ting op insoliden grondslag wordt gevestigd, omdat nog
onbekend is, ot de talrijke reclames tegen den aanslag in de
personeele belasting al dan niet zullen worden aangenomen.
Daarbij komt nog, dat tal van personen, wegens onvermogen,
hun aanslag in de personeele belasting niet zullen voldoen.
Deze aanslagen worden in het kohier vermeld, doch moeten
later als oninvorderbaar worden atgeschreven.
De voorzitter is het niet eens met vorige sprekers,
alsof hoofdelijke omslag de eenige geschikte belasting is om
in de uitgaven der gemeente te voorzien.
Vóór de laatste wijziging der gemeentewet moest de
opbrengst van den hoofdelijken omslag minstens met die
van de te heffen opcenten op het personeel gelijk staan.
Deze bepaling is thans door den wetgever teruggenomen
uit overweging, dat de personeele belasting met hare gewij
zigde grondslagen evenzeer, door het hellen van opcenten,
als gemeente-belasting geschikt geoordeeld wordt. Houdt
men verder in 't oog, dat de percentage van den hoofdelijken
omslag reeds thans ruim 2 0j0 bedraagt en die percentage
door niet-heffing van opcenten op het personeel met de
helft verhoogd zou moeten worden, dan blijkt daardoor reeds
de wenschelijkheid om twee belastingen naast elkander te
laten bestaan. Dat deze meening ook door deskundigen op
belastinggebied wordt gedeeld, bewijst spreker door een
citaat uit een werk van mr. Cort van der Linden, hande
lende over belastingen en waarin de noodzakelijkheid van
meer dan eene directe belasting wordt aangetoond.
Spreker erkent, dat een 40 tal koffiehuishouders in de
personeele belasting te hoog is aangeslagen, waarvoor echter
reeds eene beweging op touw is gezet, om daarin verbetering
te verkrijgen. En nu gaat het niet aan om, ter wille van
die enkelen, de personeele belasting voor de heffing van
opcenten ongeschikt te verklaren.