292
23 October 1897.
'sjaars. Spreker heeft zijn plicht gedaan en overeenkomstig
den wensch van den raad een plan tot reorganisatie aange
boden. De raad beslist verder jaarlijks bij de begrooting, of
er uitbreiding zal plaats hebben; deze houdt daardoor de
koorden der beurs in handen en niets belet den raad, om
eerst na 5 of 6 jaren aan het plan uitvoering te geven.
Het komt den heer Scheltus voor, dat de dienst der
agenten behoort verlicht te worden. Daarom zag hij gaarne
eene uitbreiding met 2 agenten der 2de en 2 agenten der
3de klasse.
De heer Witsenborg zegt, dat de klacht, als zouden de
agenten afgebeuld worden, ongegrond is. De commissaris
van politie is een humaan man. Hij bestraft de agenten
niet met geldboete, doch laat hen, bij eenige tekortkoming
in hunne plichten, strafdienst doen, dan behoeft het huisgezin
er niet door te lijden. Flinke agenten, zegt spreker, klagen
niet.
De heer Rombouts vraagt, met welk doel door den heer
Scheltus eene uitbreiding is voorgesteld van 2 agenten der
2de en 2 agenten der 3de klasse.
De heer Scheltus antwoordt hierop, dat daardoor meer
vooruitzicht op bevordering bestaat, ofschoon eene vermeer
dering met 4 agenten bij dit voorstel op den voorgrond
treedt.
Nadat de voorzitter zijn voornemen heeft te kennen
gegeven, om tot stemming over te gaan, geeft de heer
Rombouts in overweging artikell puntsgewijze te behandelen.
De heer Van Dam vraagt, of de voorzitter zich bij de
beslissing van den raad zal neerleggen.
De voorzitter antwoordt hierop, dat het in zijne be
doeling ligt, uitvoering te geven aan de te nemen besluiten.