13 November 1897.
311
Art. 2.
Art. 3.
gemeente jaarlijks geheven een hoofdelijke omslag tot een
bedrag van ten hoogste honderd vijf en twintig duizend gulden,
met eene verhooging van uiterlijk vijf en twintig ten honderd
voor de aanslagen, die na de vaststelling van het primitief
kohier in den loop van het jaar tot aanvulling noodzakelijk
worden.
Het belastingjaar begint den lsten Januari en eindigt den
31 sten December.
Voor hen, die in de belasting worden aangeslagen overeen
komstig het bepaalde bij art. 245 sub 1 der gemeentewet,
wordt tot grondslag der berekening van het inkomen geno
men de toestand bij den aanvang van het belastingjaar of,
voor zoover zij zich eerst in den loop van het jaar binnen
de gemeente metterwoon gevestigd hebben, het tijdstip van
vestiging.
Tot grondslag der berekening van het inkomen der belas
tingplichtigen overeenkomstig art. 245 sub 2, 3 en 4 der
gemeentewet strekt de toestand bij de regeling van den
aanslag.
De belasting wordt geheven van allen, die geacht worden
een eigen middel van bestaan te hebben, naar evenredigheid
van ieders vermoedelijk inkomen.
Tot maatstaf van het inkomen der belastingschuldigen
worden de volgende grondslagen aangenomen
a. de inkomsten, voortvloeiende uit ambten, bedieningen
en pensioenen; uit handel, beroep, bedrijf, arbeid en
onderneming; uit eigendom, uitkeeringen of vrucht
gebruik van rentegevende bezittingen, berekend naar
eene jaarlijksche rente van 4 procent;
h. de aanslag in de rijks personeele belasting, wat den
eersten grondslag betreft, in zijn geheel, en wat de