13 November 1897.
Vóór stemden de heeren Van Hal, Bloemarts, Slecht-
riem, Nelissen, Staal, Rees, Sassen, Lijdsman, Rombouts,
Scheltus, Van Dongen, Reigersman, Verschraage, VVitsen-
borg en de voorzitter.
Tegen waren de heeren Teychiné, IngenHousz, Heijlaerts
en Van Dam.
Alsnu komt in behandeling de door burgemeester en wet
houders aangeboden ontwerp-verordening op de invordering
van den hoofdelijken omslag.
Artikel 1 wordt zonder beraadslaging goedgekeurd.
Bij de behandeling van artikel 2 vraagt de heer Ingen
Housz of het in de bedoeling ligt, dat ook de gewone
werkboden door den belastingschuldige moeten worden op
gegeven en wat de gevolgen zijn bij weigering der inlevering
van het aangifte-biljet.
De voorzitter zegt, dat alleen moeten worden opge
geven de dienstboden, die deel uitmaken van het gezin en
uitsluitend ten dienste van het gezin gehouden worden.
Weigering tot inlevering der beschrijvings-biljetten is straf
baar volgens de artikelen 271 en 272 der gemeentewet.
De artikelen 2 en 3 worden hierop onveranderd goed
gekeurd.
Bij artikel 4 wijst de heer Teychiné op de bezwaren, die
er aan verbonden kunnen zijn bij de afgifte der aanslag
biljetten voor de personeele belasting. Liever zag spreker
de bepaling gemaakt, dat die biljetten slechts ter inzage
behoeven te worden verstrekt of vertoond.
De voorzitter vindt er geen bezwaar in, om naar
aanleiding dezer1 opmerking het woord «overleggen" te doen
vervangen door »vertoonen".