326
13 November 1897.
De heer Van Dam wijst op de mogelijkheid, dat iemand
wegens ziekte of om andere redenen niet altijd in staat is
voor de commissie te verschijnen. Spreker acht het derhalve
wenschelijk belanghebbenden in de gelegenheid te stellen
hunne bezwaren schriftelijk te kunnen toelichten.
De voorzitter vindt er geen bezwaar in aan de be
merking van den vorigen spreker tegemoet te komen.
Met inachtneming van voorbedoelde veranderingen wordt
het betrokken artikel goedgekeurd.
Artikel 4 wordt zonder bedenking goedgekeurd.
Bij artikel 5 maakt de heer Sassen de opmerking, dat in
de verordening steeds van een voorzitter der commissie wordt
gesproken, ofschoon hij meent, dat dit overbodig is, daar de
commissie altijd met burgemeester en wethouders gezamenlijk
moet vergaderen.
De voorzitter antwoordt hierop, dat de benoeming
van een voorzitter der commissie door de gemeentewet
gevorderd wordt. Als zoodanig moet fungeeren een lid van
het dagelijksch bestuur, door dat bestuur uit zijn midden te
benoemen.
De heer Rees vraagt, of de benoeming der commissieleden
jaarlijks niet volgens rooster zou kunnen geschieden.
De voorzitter acht dit in strijd met de wet, omdat
de raad ten aanzien van benoemingen niet aan banden kan
worden gelegd.
Artikel 5 wordt vervolgens onveranderd goedgekeurd, even
als de artikelen 6 en 7 der verordening.
Daarna wordt de geheele verordening in stemming gebracht
en aangenomen met 14 tegen 5 stemmen.