64 20 Maart 1897. »politie verplaatst worden en moet het archief nog een jaar gel aten worden waar het is. «Aan het eerste voorstel, wanneer cle huurverlenging tot 7)1°. November onmogelijk is, heeft verzoeker de voorkeur «geschonken. «Wij nemen hieruit aanleiding U te advisecren om de «huur van het door verzoeker bewoonde perceel te verlengen «tot 1 Augustus 1897". De voorzitter doelt mede, dat heden morgen, met be trekking tot deze zaak, nog is ingekomen het volgend schrij ven van den heer Van Mierlo: «Mij is ter oore gekomen dat het voor een geregeld be sheer beter ware, dat de huur van het door mij bewoonde «huis »'t liggend hert" in plaats van met 1 November a.s., «zooals door mij werd verzocht, eerst zou eindigen in het «voorjaar van 1898. «Mocht dit gevoelen ook dat van uwen raad zijn, zoo diene «deze om te berichten, dat ik bereid ben de huur tot Maart, «April of Mei 1898 te continueeren. «Bijaldien het gemis van een geschikt bureau voor den «keurmeester een bezwaar mocht zijn om de voorgenomen «verbouwing van »'t liggend hert" tot zoolang uit te stel- «len, dan zou in dat gemis kunnen worden voorzien door «tijdelijke plaatsing op mijne kosten van een houten gebouw «op het Stadserf. «ik vlei mij. dat uw raad zonder zeer gewichtige redenen «uwen huurder niet in zeer groote ongelegenheid zal brengen, «te meer daar de vertraging van den houw van mijn huis «aan de Veemarkt is toe te schrijven aan oorzaken onaf- shankelijk van mijne diligentie, als daar zijn ongesteldheid «van mijn architect, wijziging in de plannen, enz. «Met verschuldigde hoogachting heb ik de eer te zijn Uw dw. dienaar, ,1, W, J. van Mierlo.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 64