«6 20 Maart 1897. zaak nog in deze vergadering af te doen, te meer, daar het tijdstip, waarop de huur eindigt, reeds begint te naderen. De lieer Int, ex Housz wenscht, voor het geval de raad niet overeenkomstig het eerste voorstel van den heer Teychfné mocht besluiten, de vraag te zien beantwoord of de voorge stelde verandering wel van zoo urgenten aard is, dat niet aan het verzoek van adressant kan worden voldaan. En dan gelooft spreker dat, hetgeen door den heer Scheltus over deze zaak is in het midden gebracht, niet van overdrijving ■is vrij te pleiten en de politie zich nog wel één winter met de tegenwoordige lokalen behelpen kan. De heer Heijlaerts stemt toe, dat de politie herbergt in onmogelijke lokalen, ofschoon die lokalen nog kort geleden eene verbetering hebben ondergaan. Het archief verkeert evenzeer in eene slechte conditie, doch daarom is er nog geen pcriculum in mora, wanneer het verzoek van den adressant wordt toegestaan. De heer Van Mierlo werd bij hot betrek ken der woning voor enorme kosten geplaatst en nu zou het eene rechtvaardige zaak zijn, wanneer aan het verlangen van adressant werd tegemoet gekomen. De heer Scheltus wijst erop, dat door den vorigen spreker is in het midden gebracht, dat er geen periculum in mora zou aanwezig zijn, doch om daarvan overtuigd te zijn, behoeft men slechts zijn blik te slaan op de lokalen voor de politie. Die lokalen zijn voor menschen, die zulke vermoeiende diensten presteeren, in den winter totaal ongeschikt. Boven de kamer, waarin het archief geborgen is, bevindt zich een nooddak. Bij ongunstig weer in het najaar kan daaraan belangrijke schade worden toegebracht. Een ander punt, waarop nog niet gewezen is cn hetwelk evenzeer voorziening eischt, is de gelegenheid tot het onder zoek van vleesch en slachtvee. De veearts moet zich behelpen met het wachtlokaal van de hoofdagenten van politie, waar^

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 66