84 3 April 1897. «waarde, dat door en ten koste van den huurder op het «Stadserf een houten gebouw, met verwarming gedurende de «wintermaanden, zal opgericht worden ten dienste van den «keurmeester en zulks tot den tijd dat deze de beschikking «zal verkrijgen van een der politielokalen. «Zou de huur verlengd worden tot 1 November 1897, «overeenkomstig het primatief verzoek aan den huurder, dan «staat de winter voor de deur, die het doen der noodige «verbouwing onmogelijk maakt, zoodat dan toch de voorge- «nomen verbeteringen een jaar moeten verschoven worden". De voorzitter stelt deze zaak aan de orde en zal gaarne het woord verleenen aan het lid, dat zijn verlangen daartoe kenbaar maakt. De heer IngenHousz zegt, dat, naar aanleiding van liet nader prae-advies van burgemeester en wethouders en het overgelegd rapport van den gemeente-architect, vrijwel is bewezen, dat in het toestaan van het verzoek geen oogen- blikkelijk gevaar gelegen is. Uit het rapport van den ar chitect blijkt, dat het dak boven het oud-archief slecht is, doch riiet ronduit wordt verklaard, hoelang die toestand nog zou kunnen voortduren. Was die toestand werkelijk zoo slecht, als hij geschetst is, dan zou daarop in het rapport uitdrukkelijk zijn gewezen. Voor het archief zal de huurver- lenging alzoo geen bezwaar opleveren. Overigens deelt spre ker mede, dat requestrant hem gemachtigd heeft te ver klaren, dat hij ook bereid is het aanbrengen van storm- latten op het dak boven het archief voor zijne rekening- te nemen, wanneer de raad dit mocht noodig oordeelen. De heer Heijlaerts kan zich geheel vereenigen met het gesprokene door den heer IngenHousz en voegt er nog bij, dat de toestand, wat de politielokalen betreft, vroeger veel slechter was, zoodat er wel geene bezwaren aan verbonden zullen zijn, als de zaak nog eenigen tijd bestendigd wordt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 84