3 April 1897. 89 a. A. J. van IIeusden, tuinman te Breda, verzoekende hem, op grond van de laatste alinea van art. 4 der verordening regelende de houwpolitie, vrijstelling te verleenen van de verbodsbepalingen in gemeld arti kel vervat, tot het stichten van twee arbeiderswoningen in eene gang aan den Haagdijk op het perceel sectie A, nO. 2436, en b. Cu. Ouwerling, broodbakker te Breda, ontheffing verzoekende van de bepalingen van art. 4 der ver ordening regelende de bouwpolitie, met betrekking tot het bouwen van drie arbeiderswoningen op het perceel, kadastraal bekend gemeente Breda, sectie B, nO. 1762; en onder overlegging van de ten deze ingewonnen rap porten van de plaatselijke gezondheidscommissie, waaruit blijkt, dat het bouwen op den voet, als door adressanten voorgedragen, in strijd zou zijn met het belang der hygiëne, adviseerende aan de bepalingen, vervat in art. 4 der meer genoemde verordening, de hand te houden en op de ver zoekschriften van adressanten afwijzend te beschikken. De voorzitter stelt dit punt aan de orde. De heer Lijds.vian deelt mede, dat hij zich persoonlijk van den toestand ter plaatse op de hoogte heeft gesteld. Ten opzichte van het verzoek van Ouwerling meent spreker, dat er wel termen bestaan dat verzoek in te willigen, om dat het bouwen eener woning aldaar eene verbetering in den hygiënischen toestand zal teweeg brengen. De aanwezige varkenshokken, privaten, enz. zullen er door worden opge ruimd. Bovendien heeft de toegang tot de aldaar aanwe zige woningen eene breedte van 2,45 M., terwijl volgens do verordening die toegang 3 M. moet bedragenalzoo slechts eene afwijking van 55 centimeter. Het is spreker niet bekend, of de overige leden zich eveneens persoonlijk van den toestand op de hoogte hebben gesteld, en daarom stelt hij voor deze zaak aan te houden tot eene volgende vergadering,

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 89