90 3 April 1897. ten einde de leden in de gelegenheid te stellen zich alsnog van een en ander te kunnen overtuigen. Met het voorstel tot afwijzende beschikking op het adres van Van Heusden kan spreker zich overigens volkomen vereenigen. De heer Rees ondersteunt het voorstel van den heer Lijdsman. Spreker heeft zich eveneens persoonlijk van den toestand bij Ouwerling overtuigd en het komt ook hem voor, dat het houwen eener woning aldaar eene werkelijke verbetering zal ten gevolge hebben. De voorzitter is van oordeel, dat de verordening in het belang der hygiëne moet worden gehandhaafd en meent alzoo de inwilliging van het verzoek ten zeerste te moeten afraden. Het vooruitzicht bestaat, dat, wanneer eenmaal een verzoek wordt toegestaan, een aantal adressen van gelijken aard den raad zullen bereiken. De heer Lijdsman wijst er nogmaals op, dat het hier eene werkelijke verbetering geldt en ziet er derhalve geen be zwaar in het verzoek toe te staan. De voorzitter zegt, dat de aanwezigheid van mest- hoopen niet als motief mag gelden, om van de bepalingen der bouwverordening af te wijken. In dat geval wordt in strijd gehandeld met de politie verordening en behoort, we gens die overtreding, proces-verbaal te worden opgemaakt. Het voorstel van den heer Lijdsman, mede ondersteund door den heer Van Dongen, om de beslissing tot eene vol gende vergadering aan te houden, wordt alsnu in stemming gebracht, doch verworpen met 16 tegen 2 stemmen. Tegen stemden de heeren Teychiné, Verschraage, Van Dam, Bloemarts, Rombouts, Scheltus, Van Aken, Sassen, Mathon, Nelissen, Van Dongen, Van Hal, Reigersman, IngenHousz, Heylaerts en de voorzitter. Vóór waren de heeren Rees en Lijdsman.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1897 | | pagina 90