148
9 April 4898.
tramweg zal tot stand komen, zeer toejuichende, huivert bij
de gedachte, dat de tram den spoorwegovergang zal moeten
passeeren. Spreker meent, dat ongelukken hierdoor niet
zullen uitblijven en rekent het zich tot plicht den raad
daarop te wijzen, opdat, zoo mogelijk, naar middelen worde
omgezien waardoor aan de bezwaren kan worden tegemoet
gekomen.
De voorzitter Zegt, dat de tram zal worden gelegd
naast het bestrate gedeelte, dat voor voertuigen en voet
gangers bestemd is.
De heer Reigersman wijst erop, dat in de concessie-voor-
waarden wel de bepaling is opgenomen, dat de concessionaris
zal moeten gedoogen het berijden van zijn tramspoor door
andere tramwegdiensten, doch dat daarin niet gesproken
wordt van de verplichting tot het betalen van schadever
goeding, waar door hem gebruik gemaakt wordt van de
lijnen, aan anderen toebehoorende. Spreker vindt dit eenigs-
zins gevaarlijk en acht het wenschelijk, dat daarin alsnog
worde voorzien.
De voorzitter zegt, dat in de concessievoorwaarden
van de Zuidertram en de Zuid-Nederlandsche tram, evenals
bij het thans in behandeling zijnde ontwerp, is bepaald, dat
de concessionarissen, tegen schadevergoeding, verplicht zijn
het berijden huner lijnen door andere tramwegdiensten te
gedoogen. Spreker meent, dat hierdoor voldoende aan de
wenschen van den heer Reigersman wordt tegemoet ge
komen.
De heer Reigersman meent, dat ook de verplichting tot
het betalen van schadeloosstelling aan den concessionaris
behoort te worden opgelegd. Afgescheiden van deze zaak is
er echter nog een ander bezwaar, dat zich bij deze concessie
doet gelden en wel de beslissing omtrent de plaats, waar
de rails zullen worden gelegd. Gaarne had spreker gezien,