12 15 Januari 1898. »de termen van de artt. 3 en 4 der bovengenoemde veror- «dening, doch alsdan behooren bij de kennisgeving, volgens «art, 5, de stukken te worden overgelegd, omschreven in de «artt. 7 en 8 der meergenoemde verordening. «Wij hebben daarom de eer te adviseeren adressant op «zijn adres te antwoorden, dat de gemeenteraad zich onbe- »voegd acht in deze eene beslissing te nemen, doch hem in «overweging te geven, indien hij zijn perceel in kavels wenscht «te verkoopen, bij de verdeeling daarvan rekening te houden «met de artt. 3 en 4 der verordening, regelende de bouw- «politie in deze gemeente, en voor het geval hij gebouwen «daarop wenscht te stichten, bij de kennisgeving, bedoeld in «art. 5, tevens over te leggen de stukken, omschreven in «artt. 7 en 8 dep bedoelde verordening." De voorzitter vraagt, of de raad zich met het voorstel van burgemeester en wethouders kan vereenigen. Niemand hierover het woord verlangende, wordt dienovereenkomstig besloten. 9. Ontwerp-besluit tot heffing en verordening op de in vordering van staangeld voor het gebruik van gemeente grond, bij gelegenheid van kermis of najaarsmarkt, verge zeld van eene memorie van toelichting en luidende bedoelde ontwerp-verordening als volgt a. BESLUIT tot heffing- van staangeld voor het gebruik van gemeentegrond in de gemeente Bred a. Artikel 1. Te rekenen van 1 Mei 1898 zal in de gemeente Breda, onder de benaming van staangeld, een recht geheven wor den voor het gebruik van gemeentegrond tot het plaatsen van tenten, spellen, kramen en uitstallingen gedurende de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 12