3 Juni 1898.
147
gelegenheden daarmede rekening te houden, wordt besloten
de aangeduide subsidie over 1897 ten behoeve der ambachts
school alhier aan de provinciale staten van dit gewest aan
te vragen.
11. Schrijven van burgemeester en wethouders alhier, d.d.
31 Mei 1898, n°. 701, daarbij, onder overlegging van het
schrijven van het uitvoerend comité voor de viering te Breda
van de aanstaande inhuldiging van H. M. Koningin Wilhelmina
en van een adres van Bredasche ingezetenen, voorstellende
als plaats van oprichting der monumentale fontein, aange
boden aan de gemeente, aan te wijzen de Groote Markt, ter
hoogte ongeveer waar nu de pomp nog staat, ofwel, indien
deze plaats minder geschikt mocht voorkomen, alsdan daartoe
aan te wijzen het Van Coothplein.
De voorzitter stelt dit punt aan de orde.
De heer Bi.oemarts zegt, dat hij zich wel kan vereenigen
met het voorstel van burgemeester en wethouders om de
fontein te doen plaatsen op de Groote Markt, omdat deze
werkelijk de aangewezen plaats is en de fontein daar in
alle opzichten zal voldoen. Het is spreker evenwel uit de
teekening gebleken, dat het plan bestaat de fontein niet
geheel in het midden van den weg te brengen, doch aan
den oostelijken kant eenigszins meer verwijderd van het
trottoir dan aan de andere zijde. Dit acht spreker een groot
bezwaar. Bij de keuze van eene plaats voor een monument
als het onderwerpelijke, moet men een symmetrisch punt
nemen en wel in het midden van den weg. Wordt daarvan
afgeweken; dan is dit uit een aesthetisch oogpunt hinderlijk
en stootend.
Is deze afwijking een gevolg van de ligging der tramrails
ter plaatse, dan behoort, naar sprekers meening, daarmede
geen rekening te worden gehouden, vooral nu het een
monument geldt, waaraan, als nationaal gedenkteeken, eene
blijvende plaats verzekerd wordt. De tramrails zullen in dit
geval op kosten der gemeente moeten worden verlegd.