162
3 Juni 1898.
«dier ambachtsschool, zooals salaris der onderwijzers als
y>andersints.
»De erflater zegt niet als dergelijken, door welke uitdruk-
»king men beperkt bleef tot uitgaven vallende onder die,
welke meer bepaald het onderwijs zelf zouden betreffen,
«doch hij spreekt van noodzakelijke uitgaven en dit in
«verband gebracht met het woord andersintsleidt tot het
«besluit, dat de overgelegde renten, als kapitaal op het
«grootboek gebracht, boven de f 235 000,voor noodzakelijke
«uitgaven voor de uitbreiding der ambachtsschool mogen
«worden besteed.
«De commissie
»A. REIGERSMAN,
«PAUL BLOEMARTS,
»W. 1NGENHOUSZ,
»A. J. A. VERSCHRAAGE,
»M. VAN DAM, rapporteur."
De voorzitter dankt de commissie en in 't bijzonder
haren .rapporteur voor het zaakkundig rapport en vraagt ot
de raad bereid is dit rapport en in verband daarmede het
voorstel tot uitbreiding der ambachtsschool in behandeling
te nemen.
Niemand der leden uitstel van behandeling wenschende,
stelt de voorzitter deze zaak aan de orde.
De heer Rombouts, hoewel beamende, dat de letter van
het testament toelaat het kapitaal, door besparing van renten
verkregen, te bestemmen voor uitbreiding, acht het toch
meer in den geest van den erflater om de zaak te splitsen.
Onder de uitgaven, die volgens het testament kunnen worden
besteed aan salaris der onderwijzers als anderszins, moeten
volgens spreker, worden verstaan de periodieke en telkens
terugkeerende uitgavenniet die, welke voor eventueele
uitbreiding mochten noodzakelijk worden.