164 3 Juni 1898. De Bredasche ambachtsschool vergelijkende met die uit andere plaatsen in Nederland, wijst spreker erop, dat alleen de ambachtsscholen te Amsterdam, 's-Gravenliage en Rot terdam een grooter aantal leerlingen tellen dan die te Breda; dat te Utrecht en Arnhem het getal leerlingen ongeveer gelijk is aan dat te Breda en dat in alle andere plaatsen, zooals Leeuwarden, Dordrecht en Zwolle, de ambachtsscholen minder leerlingen tellen dan hier ter stede. Neemt men verder in aanmerking, dat te Tilburgvolgens het besluit van den raad dier gemeente van 7 Mei 898, eene ambachts school zal worden opgericht, aanvankelijk voor timmerlieden en smeden, terwijl thans een 20 tal leerlingen uit Tilburg en omstreken de Bredasche ambachtsschool bezoekt, dan is eerder vermindering dan toename van het getal buitenleer lingen te verwachten. Bovendien is de provinciale subsidie te gering, om, daarvan afhankelijk en enkel ten dienste van buitenleerlingen, het kapitaal te verzwakken, terwijl andere provinciën, zooals Overijssel, zich ten behoeve van ambachts scholen heel wat vrijgeviger toonen. Liever zag spreker derhalve, dat de raad het onderwer- pelijke voorstel niet aannam, doch zich wende tot de provin ciale staten ter bekoming van subsidie tot uitbreiding der lokalen van de ambachtsschool. De heer Yam Dam had gemeend, dat in deze vergadering- alleen zou zijn besproken geworden de bevoegdheid van den raad tot den verkoop van inschrijvingen in het grootboek, evenals ook de commissie enkel van dat standpunt de zaak overwogen heeft, zonder dat men zich verder in de financieele kwestie van het vraagstuk zou verdiepen. De gronden, waarop die bevoegdheid steunt en door de commissie zijn aangetoond, zijn door den vorigen spreker niet weerlegd. Wel zijn door hem eenige beschouwingen gevoerd over de bedoeling van den erflater, doch waar de letter van het testament duidelijk is, mag niet naar de bedoeling ervan worden gezocht.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 164