3 Juni 1898.
165
Het woord anderszins, zooals dit in het testament voor
komt. wettigt volkomen den voorgenomen verkoop. Had de
erflater dat niet gewild, dan zoo hij eerder het woord der
gelijke hebben gebezigd. Bovendien leefde de heer dr. Van
Cooth in eene periode, dat Breda zich uitbreidde en in bloei
toenam. Hij voorzag dus eene bloeiende ambachtsschool, die
wellicht eenmaal behoefte zou hebben aan uitbreiding. Het
is dus niet aannemelijk, dat de erflater eene vergrooting van
het gebouw niet zou gewenscht hebben, te meer, daar hij
de bepaling maakte, dat door eene lage schoolgeldheffing de
school voor velen toegankelijk moest kunnen zijn. Waar
overigens de commissie voor de ambachtsschool de uitbreiding
noodzakelijk acht, meent spreker, dat de raad zich daartegen
niet moet verzetten.
De heer Bloemarts, zich aansluitende bij de repliek van
den heer Van Dam in zake de bewoordingen van het testa
ment, wijst erop, dat, waar het voorstel tot uitbreiding van
de ambachtsschool van de commissie zelve uitgaat, de raad
dit voorstel behoort aan te nemen. Overigens meent spreker,
dat de heer Rombouts in de onderwerpelijke zaak te exclusief is.
De uitbreiding wordt verlangd ten behoeve der leerlingen in
het algemeen, doch niet enkel ten bate der buitenleerlingen.
Spreker ziet daarin een teeken van vooruitgang; waar geen
accressement bestaat is stilstand, en stilstand voert tot achter
uitgang.
Het plan tot oprichting eener ambachtsschool te Tilburg,
waarvan de heer Rombouts gewaagde, bestaat reeds lang
het laatst te dier zake genomen besluit van den raad dier
gemeente is slechts eene vernieuwing van een vroeger besluit.
Al moge nu de oprichting dier school voor de Bredasche
ambachtsschool het verlies van enkele leerlingen ten gevolge
hebben, belet zulks niet, dat dit verlies op andere wijze kan
aangevuld worden. Ook de omliggende gemeenten breiden
zich voortdurend uit en de mogelijkheid is niet uitgesloten,
dat een deel daarvan nog eenmaal tot de Bredasche bevolking