166
3 Juni 1898.
zal behooren. Bij spreker bestaat de overtuiging dat, hoe
meer de school zich uitbreidt, dit des te meer strekt in het
belang der Bredasche leerlingen.
De voorzitter betoogt dat, bij eventueele verwijdering
van alle buitenleerlingen, hoogstens slechts 1 a 2 leeraren
zouden kunnen worden gemist. Bij eene goed bevolkte en
bloeiende school, zooals hier, zijn in den regel specialiteiten
op het gebied van onderwijs werkzaam, hetgeen niet altijd
kan verkregen worden bij scholen met een beperkt aantal
leerlingen. Ook niet enkel de toename van het getal leerlingen
maakt de uitbreiding noodzakelijk, doch het maken van
grootere werkstukken oefent da irop eveneens invloed uit.
Overigens wijst spreker erop, dat de provinciale subsidie
alleen verleend wordt in de kosten van onderwijs en onder
houd van gebouwen, niet in de kosten van aanbouw.
De heer Rombouts stemt toe, dat, gelijk nu de stand van
zaken is, de laatste opmerking van den voorzitter juist is,
doch betoogt, dat de provinciale staten een nieuw besluit
kunnen nemen tot het verleenen van subsidie ook in de kosten
van aanbouw. Verder handhaaft spreker zijne meening, dat
de uitbreiding hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door de 67
buitenleerlingen. Waren die niet aanwezig, dan zou niet tot
uitbreiding worden overgegaan. Overigens kan spreker niet
inzien het groote voordeel, dat voor de Bredasche leerlingen
aan eene uitbreiding verbonden is. Het onderwijs, gegeven
aan een beperkt getal leerlingen, zal meer vrucht dragen
dan dat, hetwelk verstrekt wordt in klassen, die zeer bevolkt
zijn. Wijzende op hetgeen voorkomt in het verslag der
ambachtsschool te Zwolledat het onderwijs alleen dan met
vrucht kan gegeven worden, wanneer, met terzijdestelling
van effectbejag, alleen het bereikbare in het oog wordt ge
houden, meent spreker, dat het ook niet in het belang is van
de Bredasche inrichting om de voorgenomen uitbreiding tot
stand te brengen. Zonder de belegging van vroeger bespaarde