188 2 Juli 1898. «Ter voldoening aan het in dato 15 Maart 1898 door uw «edelachtbaar college tot haar gericht verzoek, heeft onze si ka ine r een grondig onderzoek omtrent den huidigen toestand »der vischmarkt en van den vischafslag te Breda ingesteld »en hebben wij de eer het navolgende, als onze zienswijze, «te uwer kennis te brengen. «Vooraf zij opgemerkt, dat onze kamer is uitgegaan van sïiet denkbeeld dat het in verband met de financieele jizijde der zaak - geenszins in uwe bedoeling zoude liggen, «eent algeheele verbouwing van de bestaande vischmarkt ter «hand te nemen. »üoch onze kamer meende tevens, dat het op haren weg slag, zoodanige min kostbare voorstellen aan uw juist oordeel «te onderwerpen, als zij met behoud van het tegenwoordig «gebouw zoowel uitvoerbaar als ter verbetering noodig «achtte. «De wijze, waarop de vischmarkt met geringe kosten na-ar «ons inzien doelmatig zoude kunnen worden ingericht, is «aangegeven op de plattegrond-schets, die wij de eer hebben »U hierbij aan te bieden. «Mocht het plan uwe goedkeuring wegdragen, dan zou het «ter bevordering van den goeden gang van zaken wellicht «aanbeveling verdienen, aan de vrije circulatie van publiek «en beambten, zooals die tot heden ter plaatse werd toege- «laten, een einde te maken. Immers, bij betere orde zal «de verkoop aan den afslag en aan de vischbanken meer «ongestoord, dus geregelder en vlugger kunnen geschieden. «Of alle tegenwoordige beambten der vischmarkt in eik «opzicht geschikt kunnen worden geacht tot blijvende ver sbeteringen mede te werken, is eene vraag die onze kamer «zich niet vermeten mag te beantwoorden, doch welke zij «bescheidenlijk in uwe overweging aanbeveelt. En aan die «vraag veroorlooft zij zich deze andere te verbinden: of het «uw college niet wenschelijk voorkomt het personeel voor «den vischafslag op één afslager en ten minste twee manne- «lijke bedienden te bepalen en allen aan te stellen tegen «genot van vast salaris, zonder eenig percentage op het

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 188