2 Juli 1898. 193 is, niet kan blijven voortbestaan. Burgemeester en wethou ders zijn afgeschrikt van de kosten, welke eene verandering, overeenkomstig het plan van de kamer van koophandel en fabrieken, zal tengevolge hebben. Alleen de bezoldigingen zullen eene jaarlijksche uitgaaf vorderen van f 1600, Tot maatstaf nemende een bedrag van f 8000,zijnde de opbrengst van de verkochte visch in 1897, dan zou eene heffing van rechten ad '20 °/0 noodzakelijk zijn, om deze jaarlijksche uitgaven te kunnen dekken. De keuringskosten zouden dan nog voor rekening der gemeente blijven. Er verder op wijzende, dat de opbrengt van de verkochte visch in 1877 nog bedroeg f 12701,50, terwijl die in 1897 met ruim 1/3 is verminderd, niettegenstaande de bevolking sedert dien tijd met 1/3 is toegenomen, meent spreker daaruit te moeten afleiden, dat het niet wensehelijk is den tegen- woordigen toestand te bestendigen, doch tot de instelling eener vrije vischmarkt behoort te worden overgegaan, als zijnde het minst kostbaar voor de gemeente en het meest in het belang van verkooper en consument. De heer Sassen kan zich niet vereenigen met het nemen eener proef, omdat hieruit reeds dadelijk de aanstelling van het noodige personeel zal voortspruiten, terwijl, bij misluk king der proef, het ontslag der ambtenaren wellicht tot moeielijkheden zal aanleiding geven. Overigens vreest spreker, dat èn het voorstel van de kamer van koophandel en fabrie ken èn dat van burgemeester en wethouders voor de ge meente te kostbaar zullen zijn. Getracht moet worden, om de bestaande fouten uit den weg te ruimen en om zonder belangrijke kosten het tegenwoordige te verbeteren. Een feit is het bovendien, dat de vischhandel zich tegenwoordig concentreert in grootere plaatsen. De heer Rloemarts doet zich eveneens kennen als een tegenstander van grootere uitgaven en wijst erop, dat die uitgaven door het voorstel van burgemeester en wethouders het meest worden beperkt.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 193