206 30 Juli 1898. «rechtvaardigd is, omdat velen voorbijzien, dat zij, ook bij «handhaving der opcenten, een grooter bedrag dan tot nu »toe aan de stadskas zouden hebben moeten bijdragen. Som- «migen gaan zelfs zóóver, dat zij eenvoudig in 't geheel «geen rekening houden met de vroeger betaalde opcenten «en uitsluitend de tegenwoordige hooge percentage van den «hoofdelijken omslag als grondslag nemen voor hun klachten. «2°. Onze, trouwens weinig talrijke, heele-, halve- en «kwart-mrllionairs klagen, minder nog omdat zij méér moeten «betalen dan vroeger, dan wel omdat zij niet de overtuiging «hebben, dat hetgeen thans door hen méér betaald wordt, «ten goede komt aan hen die de minste draagkracht hebben. «Een hunner maakte er mij opmerkzaam op, dat, door «het vertrek van slechts één der hoogstaangeslagenen, on- «geveer het geheele bedrag, dat door deze categorie van de «belastingbetalers, tengevolge van de afschaffing der opcenten, «méér moet worden opgebracht, te loor zou gaan. «3°. Alle «kleine luyden" zij wier inkomen van ƒ500 «tot en met 1500 bedraagt en die drie of meer kinderen «bezitten, dus zij die de minste draagkracht hebben, worden «door de afschaffing der opcenten zwaar getroffen. «4°. Zwaarder worden getroffen alle ongehuwde burger- «lijke en militaire ambtenaren van het rijk, de gemeente, «de staatsspoorwegen en al die anderen, die op gemeubileerde «kamers wonen, evenals ook de gehuwden, aan wier betrek- «king het genot van vrije woning verbonden is. «Eerstbedoelden worden te zwaarder getroffen, omdat in «de huur, die zij voor hunne kamers betalen, een groot ge- «deelte van de personeele belasting der verhuurders begrepenis. «5°. De «Groote Sociëteit", «Concordia" en tal van andere «vereenigingen, die door den hoofdelijken omslag niet ge- «troffen kunnen worden, dragen nu geen cent bij in de «uitgaven der gemeente, waarvan zij toch meê de voor- «deelen genieten. «6°. Ook door de filialen van in andere plaatsen gevestigde «magazijnen en fabrieken, die onzen winkeliers zulk een «vinnige concurrentie aandoen, wordt nu weinig of niets

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 206