210
30 Juli 1898.
De heer Reigersman betoogt, dat ieder raadslid bevoegd
is tot het indienen van voorstellen omtrent het invoeren van
nieuwe belastingen. Spreker kan zich op grond daarvan wel
met het voorstel van den voorzitter vereenigen.
Niemand der leden hierover nog het woord ver
langende, wordt het voorstel des voorzitters zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
8. Namens burgemeester en wethouders wordt door den
voorzitter ter voorloopige vaststelling aangeboden de
rekening dezer gemeente over 1897, met bijlagen, bedra
gende
de ontvangsten f 639 862,495
de uitgaven 627 564.345
zoodat de rekening sluit met een batig
slot van f 12 298,15.
De rekening uit het legaat van wijlen dr. L. F. W. van
Cooth bedraagt:
in ontvangst (met inbegrip van de provinciale subsidie
over 1896) 15 504,355
in uitgaaf - 17 382,755
sluitende die rekening alzoo met een na-
deelig slot van1 878,40,
welk nadeelig slot begrepen is in de gemeenterekening.
De voorzitter verzoekt den raad eene commissie van
drie leden uit zijn midden te willen benoemen tot onderzoek
van gemelde rekening.
Nadat de raad zijn verlangen had te kennen gegeven, dat
de voorzitter die commissieleden zal aanwijzen, worden door
hem als zoodanig benoemd de heeren Van Dam, Rees en
Slechtriem, welke heeren zich de op hen uitgebrachte keuze
laten welgevallen.
9. Schrijven van burgemeester en wethouders alhier, d.d.