27 Augustus 4898. 243 De heer Teychiné zegt, dat zijne werkzaamheden niet heb ben toegelaten om in het korte tijdsbestek, dat het voorstel ter kennis van de leden is gebracht, uitvoering te geven aan zijn plan tot bewerking van een kohier volgens de drie ver schillende voorstellen, welke reeds bij den raad zijn aanhangig geweest. Spreker had dan ook gemeend, dat het onderwer- pelijke voorstel zou zijn aangehouden tot bij de behandeling der gemeente-begrooting, in welk geval bedoeld kohier door hem aan den raad zou zijn overgelegd. Thans wenscht spreker zich alleen te bepalen bij hetgeen in de memorie van toelichting door den voorsteller als resul taat zijner onderzoekingen is opgeteekend. Op de eerste plaats wordt gewezen op de bijna algemeene ontevredenheiddoch, waar de belastingplichtige geene reke ning houdt met de vroeger betaalde opcenten op het perso neel, is elke ontevredenheid ongerechtvaardigd. Ten tweede zegt de memorie van toelichting, dat onze, trouwens weinig talrijke, lieele-, halve- en kwart-millionairs klagen, minder nog omdat zij méér moeten betalen dan vroeger, dan wel omdat zij niet de overtuiging hebben, dat hetgeen thans door hen méér betaald wordt, ten goede komt aan hen, die de minste draagkracht hebben. Spreker vraagt of die personen wel reden tot klagen heb ben. Zij betalen volstrekt niet meer dan vroeger, en waar dit wel het geval mocht zijn, strekt het ten bate van de mindergegoeden. Ten opzichte van het derde punt, dat alle kleine lieden, wier inkomen van /'500 tot en met ƒ1500 bedraagt en die drie of meer kinderen bezitten, door de afschaffing der op centen zwaar getroffen worden, is spreker het niet met den voorsteller eens en meent dit reeds vroeger genoegzaam met cijfers te hebben aangetoond. Ten vierde wordt erop gewezen, dat nog zwaarder worden getroffen alle ongehuwde burgerlijke en militaire ambte naren van het rijk, de gemeente, de staatsspoorwegen en al die anderen, die op gemeubileerde kamers wonen, evenals

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 243