m 27 Augustus 4898. ook de gehuwden, aan wier betrekking het genot van vrije woning verbonden is. Spreker acht het niet meer dan billijk, dat de ongehuwden en gehuwden met vrije woning tegenover hunne gehuwde collega's, die het genot van vrije woning missen, in geene betere conditie komen. Waar de voorsteller in zijne memorie er verder op wijst, dat zij, die op gemeu bileerde kamers wonen, te zwaarder worden getroffen, omdat in de kamerhuur reeds een groot gedeelte van de personeele belasting der verhuurders begrepen is. meent spreker ook dit argument te moeten bestrijden, omdat hem bij eigen ervaring bekend is, dat de kamerhuur niet wordt afgemeten naar de belasting, welke daarvoor verschuldigd is, doch die huur zich regelt naar vraag en aanbod, in verband met stand, ligging en al of niet doelmatige inrichting van de kamers zelve. Als vijfde punt wordt aangevoerd, dat tal van vereenigingen, die door den hoofdelijken omslag niet getroffen kunnen wor den, nu geen cent bijdragen in de uitgaven der gemeente, waarvan zij toch mede de voordeelen genieten. Ook hierin ziet spreker niets onbillijks. Ieder persoon be taalt reeds individueel in de belasting en nu zou het hoogst onredelijk zijn, wanneer diezelfde personen nog eens en corps in de belasting getroffen werden. En eindelijk wordt door den voorsteller nog gewezen op de aanslagen van zekere categorieën onder de koffiehuishou ders en winkeliers, in verband met de vrees, dat verschillende personen, ter wille van de belastingen, zich elders zullen vestigen. Die vrees wordt door spreker niet gedeeld, omdat de in voering van opcenten op het personeel in hoofdzaak strekt in het belang der geldbezitters, zooals door hem reeds vroeger in den raad is aangetoond. Gemakzucht of vrees, om de meergegoeden geheel overeenkomstig hun vermogen te treffen, mag niet de drijfveer zijn, en al moge de hoofdelijke omslag niet altijl de zuiverste belasting zijn, zeker is het, dat die belasting de beste is en tegen de billijkheid ervan niets kan worden aangevoerd.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 244