07 Augustus 4898. De lieer Witsenborg zegt, dat bij de behandeling van dit onderwerp reeds zooveel cijfers zijn genoemd, dat het niet raadzaam is daarmede opnieuw voor den dag te komen. Spreker gelooft, dat ieder lid van den raad in zijn eigen kring de zaak grondig zal hebben onderzocht en hier gekomen is met de vaste overtuiging, hoe hij zijne stem zal uitbren gen. Daarmede houdt alle verdere discussie op. De heer Heijlaerts vraagt, hoe groot het aantal reclames is, welke dit jaar tegen den hoofdelijken omslag zijn inge bracht. De voorzitter antwoordt, dat dit aantal ongeveer 240 bedraagt. De heer Teyciiiné vraagt, of die bezwaarschriften zijn gericht tegen de percentage of wel tegen den aanslag zelf. Spreker meent, dat dit groot aantal zijn oorzaak vindt in de nieuwe inrichting van het aanslagbiljet, waarop ook thans het inkomen van den belastingschuldige is vermeld. De voorzitter zegt, dat de reclames in hoofdzaa kden aanslag betreffen. De heer Scheltus wenscht, alvorens zijne stem over dit onderwerp uit te brengen, rekenschap te geven van zijne handelwijze. Spreker verklaart op het gebied van belastingen een leek te zijn en heeft zich daarom gewend tot personen, die op dat punt ervaren en der zake kundig geacht kunnen worden. Uit dat advies is hem gebleken, dat het verkeerd is de belasting op één object te brengen. Zich daarbij aan sluitende en tevens zijn leedwezen te kennen gevende, dat hij vroeger gedwaald heeft, verklaart spreker alsnu te zullen stemmen vóór het voorstel van den heer Witsenborg. De heer Lijdsman verklaart om dezelfde redenen, als dooi den heer Scheltus in het midden zijn gebracht, thans te

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 245