26 29 Januari 1898. kende op grond van vermeerdering harer werkzaamheden, ontstaan door de uitbreiding dier school, hare jaarwedde te willen verhoogen, en met overlegging van de desbetreffende adviezen van den arrondissements-schoolopziener, de commissie van toezicht op het lager onderwijs en het betrokken hoofd der school, in overweging gevende, in verband met het bepaalde bij art. 9 der verordening, regelende de jaarwedden van het onderwijzend personeel aan de openbare scholen voor lager onderwijs in deze gemeente, de jaarwedde van genoemde onderwijzeres te verhoogen met 100,te rekenen te zijn ingegaan met 1 Januari 1898. De voorzitter stelt deze zaak aan de orde Niemand hierover het woord verlangende, wordt het voorstel van burgemeester en wethouders goed gekeurd. 6. Schrijven van de gedeputeerde staten van Noord-B ra- bant, d.d. 20 Januari 1898, G, n°. 45, houdende bedenkin gen tegen de ter goedkeuring ingezonden verordening tot heffing van een hoofdelijken omslag in deze gemeente en luidende als volgt «De minister van binnenlandsche zaken deelt onze be- «denking tegen de bepalingen om, behalve den aftrek voor «noodzakelijk levensonderhoud ad f 300,nog inkomens «beneden de f 400,van de belasting vrij te stellen. «Trouwens de bedenking was door den minister reeds «gemaakt in zijn brief van 23 November 1897, n°. 6087, «afd. B.B., aan U medegedeeld bij onze aanschrijving van den »2den December 1897 (Bijblad n0. 125). «Ook deelt de minister ons gevoelen, dat een aftrek van 300,voor noodzakelijk levensonderhoud in een ge- «meente als Breda niet voldoende is en dat die aftrek op «minstens f 400,moet worden gesteld. «Bovendien komt het den minister niet juist voor, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 26