278
15 October 1898.
'10. «dat de scheepvaartrechten op den waterweg van
Oosterhout naar Breda bepaaldelijk niet hooger zullen
«zijn, dan die thans op de rivier »de Mark" worden
«geheven.
«Voorts wordt gezegd, dat aan de voorwaarden sub
«20 en 30 ongetwijfeld zal worden voorzien, welke voor
sden luiden als volgt
20. sdat er zekerheid worde verkregen, dat het verbeterde
«vak der rivier »de Mark" voortdurend goed worde
«onderhouden buiten kosten der gemeente, en
30. »dat de rechten der gemeente op het trekpad niet
sverkort worden.
«Daarentegen blijkt uit het schrijven der commissie uit
sde provinciale staten bovenbedoeld, dat bij de regeering
«overwegende bezwaren bestaan om gevolg te geven
saan de voorwaarden sub 4b en 50 door de gemeente
«gesteld, welke voorwaarden zijn deze:
»sub 4°, dat de sluis bij de Mark, buitengewone omstan-
sdigheden uitgezonderd, steeds zal moeten openstaan en dat
sbij steigend Markwater door de sluis in de Oosterhoutsclie
shaven zoo dikwijls zal worden geloosd, als met de belangen
»der scheepvaart is overeen te brengen.
ssub 5°. dat, wanneer het water in de rivier sde Mark«
stot op 18 c.M. A.. P., volgens de peilschaal aan de Tol-
sbrug te Bredais gedaald, water langs het kanaal moet
sworden ingezet buiten kosten der gemeente.
sDe commissie uit de provinciale staten heeft ten opzichte
sder voorwaarden sub 4b en 50 breedvoerige besprekingen
«gehouden, behelzende tevens de vraag in hoeverre de zijtak
«van liet kanaal naar Breda voor de gemeente Breda zou
«kunnen worden gemist, hetgeen die commissie met leed
swezen onvervuld zoude zien.
«Met het oog op het voorafgaande heeft de commissie uit
«de provinciale staten verzocht ter harer kennis te brengen
10. welke bijdrage door de gemeente Breda zal worden
«verleend, wanneer het aan te leggen kanaal met zijtak
suilsluitend als scheepvaartkanaal wordt bestemd met af-