29 Januari 1898.
27
«terwijl het stelsel der heffing is schatting van het inko-
»men, de verordening de inkomsten uit rentegevende be
szittingen berekent op 4 procent. Daar deze rente niet
«altijd 4 procent bedraagt, behooren inkomsten uit dezen
«hoofde in verband met andere gegevens te worden geschat.
«Art. 7 is aan te vullen met de bepaling, dat het aan-
«slagbiljet den dag der uitreiking moet vermelden (art. -265
«gem. wet) en daarenboven is het niet juist, dat daar ge
ssproken wordt van een aftrek van den aanslag.
«Ten slotte bestaat bij den minister bedenking tegen
«art. 4, derde lid, der invorderingsverordening. Bijstand
«door eene commissie van raadsleden te verleenen aan bur-
«gemeester en wethouders bij het opmaken der kohieren,
«doet, naar 's ministers meening, afbreuk aan de waarborgen,
«die de gemeentewet heeft willen verschaffen, waar zij be-
«paaldelijk burgemeester en wethouders met het opmaken
«en den raad. met het vaststellen der kohieren heeft belast.
«Wordt aan burgemeester en wethouders vergund zich door
«eene commissie uit ingezetenen, niet-raadsleden, te doen
«voorlichten, dan bestaat hiertegen geen bezwaar.
«Wij verzoeken U de besluiten in den aangegeven zin te
«wijzigen.
«De gedeputeerde staten van
Noord-Brabant"
Bij dit schrijven is gevoegd een prae-advies van burge
meester en wethouders, daarbij in overweging gevende
aan al de bedenkingen, door den minister in het midden
gebracht, tegemoet te komen, en voorts in te trekken het
raadsbesluit van 13 November 1897, waarbij is vastgesteld
de verordening, regelende de samenstelling en den werkkring
der commissie van bijstand bij het opmaken der kohieren
van den hoofdelijken omslag en het onderzoek der bezwaar
schriften.
De voorzitter stelt deze zaak aan de orde.