286
22 October 1898.
De voorzitter betoogt, dat stroomend water een sterk
oxydeerend vermogen bezit, daarbij wijzende op voorbeelden
te Parijs en Rotterdamen op de helderheid van het water
in den Rijn, niettegenstaande deze rivier langs een zeer groot
aantal groote en kleine plaatsen stroomt, welke de vuile
stoffen in die rivier uitstorten.
De heer Heijlaerts meent, dat Rotterdam niet als voor
beeld kan gesteld worden. Het is toch overbekend, dat het
gebruik van Maaswater, door niet-inwoners van Rotterdam
dikwijls nadeelige gevolgen voor de gezondheid heeft.
De heer Van Hal betoogt, in strijd met de bewering van
den heer IngenHousz, dat dn klachten van de Haver-bewoners
over opstijging van vuile dampen uit de Haven talrijk zijn,
vooral wanneer de stand van het water beneden peil is,
hetgeen in de laatste jaren herhaaldelijk is voorgekomen.
Daarbij komt nog, dat in de laatste jaren hier ter stede vele
grachten zijn gedempt en de uitloozing van vuile stoffen,
hetwelk eertijds in die grachten plaats had, thans in de nog
aanwezige openbare wateren nioet geschieden.
Spreker treedt alsnu in eenige nadere bijzonderheden over
het ontstaan van het waterschap van de Mark en Dintel,
dat in 1804 werd opgericht, doch in 1824 reeds al zijne
actualiteit verloren had. In dat jaar werd een nieuwe toe
stand in 't leven geroepen en ofschoon toen als voorwaarde
werd gesteld, dat het waterschap voortdurend voor de water-
verversching moest zorg dragen, hetgeen destijds niet be
zwaren was, treden thans die bezwarend nader op den voor
grond, niettegenstaande de meeste bereidwilligheid van de
zijde van het waterschapsbestuur. Zoodra wordt opgemerkt,
en hierop legt spreker dén nadruk, dat de waterstand in de
Haven beneden 18 M. -j- A. P. is gedaald, moet daarvan
bericht worden gezonden aan het waterschapsbestuur van
Mark en Dintel. Somtijds is dat bestuur niet in staat voor
het inlaten van vcrsch water te zorgen en moet het zijne
toevlucht nemen tot het waterschap van de Haven en Sassen