22 October 1898.
287
van Zevenbergen, welk laatste geheel onverplicht en niet
anders dan tegen betaling voor het inlaten van water zorg
draagt. Een en ander heeft een belangrijk tijdverlies ten
gevolge, waardoor de toestand steeds erger wordt. Vroeger
kostte elke spuiing, op deze wijze verkregen, aan het water
schap van de Mark en Dintel 25,thans is die prijs reeds
tot f 50,gestegen. Met het kanaalplan komt de gemeente
in eene meer gunstige conditie en zou de rivier kunnen
worden genormaliseerd.
Waar indertijd de zaak ampel besproken en de toestand
niet veranderd is, meent spreker, dat op den raad als het
ware de zedelijke verplichting rust het eenmaal genomen
besluit te handhaven en dat slechts hulde dient te worden
gebracht aan het goede doorzicht der commissie, die indertijd
zulk eene doelmatige oplossing gevonden heeft in zake de
waterverversching.
De heer IngenHousz vraagt, wat de oorzaak is, dat de
commissie uit de provinciale staten thans ontheffing wenscht
van de voorwaarden sub 4 en 5 gesteld, niettegenstaande
de opmerking van den vorigen spreker, dat de toestand sedert
niet veranderd is.
De heer Van Hal antwoordt hierop, dat de regeering be
zwaar maakt tegen de voorwaarden, die door de gemeente
als eene conditio sine qua non gesteld zijn. Koestert de
regeering hiertegen technische bezwaren, dan zal zij die
voorwaarden wederom niet inwilligen. De commissie uit de
staten houdt zich intusschen bij het vastgestelde ontwerp.
De voorzitter wijst er nog op, dat de kosten van het
zijkanaal begroot zijn op f 900 000,— en nu ook nog de
vraag geldt, of de gemeente f 100 000,over heeft voor de
totstandkoming van dit werk.
De heer Teychiné meent, dat het recht om water in te
laten, niet ten volle verzekerd is, doch alleen in zooverre,
als dit met de belangen van den Oosterhoutschen polder is