29 Januari 1898. De heer Hf.iji.aerts vraagt, of er niet een middel te vinden is om de percentage niet zoo hoog op te voeren, als thans het geval zal worden. De voorzitter zegt, dat de raad aan de bedenkingen van den minister zal behooren tegemoet te komen, omdat beroep daartegen bij eene hoogere macht geheel is buiten gesloten. En wat de percentage betreftgeen ander middel bestaat, om deze te verminderen, dan het weder heffen van opcenten op het personeel. De heer Witsenborg heeft berekend, dat bij een aftrek van f 400,de percentage vermoedelijk zal gebracht moeten worden op 3,8 procent, tenzij burgemeester en wethouders de kans zagen het belastbaar inkomen te verhoogen. Dit laatste acht spreker niet onmogelijk, wanneer men besluiten kon de Berlijnsche methode toe te passen. Deze methode bestaat namelijk hierin, dat de aanslagen der belastingschul digen, wier inkomen niet met juistheid bekend is, jaarlijks geleidelijk worden verhoogd tot zoolang de betrokken be lastingschuldige eene reclame indient. In dit laatste geval moet hij voor eene commissie verschijnen en de opgave omtrent zijn inkomen met eede bevestigen. Ofschoon spreker erkent, dat aan eene eedsaflegging bezwaren verbonden zijn, acht hij de methode op zich zelf nog zoo slecht niet, te meer, daar aan den raad geene andere middelen ten dienste staan, om het inkomen zoo nauwkeurig mogelijk te kunnen bepalen. Neemt men in aanmerking, dat van de 4000 be lastingschuldigen jaarlijks slechts een 100-tal reclameert, dan bestaat er alle grond om te veronderstellen, dat de aanslagen.der overige belastingschuldigen, waaronder er vele zijn, die slechts op vermoeden berusten, ook veelal niet met de waarheid zullen overeenstemmen. Overigens geeft spreker in overweging om, met toepassing- van art. 245 der gemeentewet, de forensen aan te slaan, waardoor eveneens het belastbaar inkomen wordt verhoogd, hetgeen aan de percentage zal ten goede komen.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 28