308 12 November 1898. «reeds bij uw besluit van den 14den Augustus 1897 geleid «hebben tot voorziening op deze wijze in den dienst. «Die motieven zijn vervat in ons prae-advies, dat wij de «eer hadden aan U over te leggen in uwe vergadering van »den 14den Augustus 1897. t>Wij schreven toen: »»Met de benoeming van een keurmeester verkeert de «gemeente in een geheel ongewonen toestand. Zal het «abattoir er komen, dan komt aan het hoofd daarvan te ««staan een gediplomeerd veearts, wien onderhebbend niet «gediplomeerd personeel ten dienste wordt gesteld, evenals «zulks elders het geval is. »»De eischen, waaraan het hoofd van den veterinairen dienst, ««zooals die dan zal geregeld worden, zal hebben te beant- «woorden, achten wij niet gering, zoodat hem eene daaraan ««geëvenredigde bezoldiging zal moeten toegelegd worden, ««maar thans kan die weg nog niet worden opgegaan. ««Het behoeft o. i. geen betoog, dat als later eene oproeping ««voor directeur der openbare slachtplaats zal plaats hebben «»op eene flinke jaarwedde, er gediplomeerde veeartsen zich ««zullen opdoen, die thans achterwege blijven. Om die reden »»is het o. i. in het meest welbegrepen belang van de ge- ««meente, dat zij tot het doen eener keuze zich thans geheel ««vrij houde." «Deze zelfde motieven gelden ook nu nog. «Op den grondslag daarvan hebben wij ons dan ook weder «geplaatst bij het behandelen der vraag, in welken zin wij U «een voorstel zouden doen ter voorziening in den dienst. «Maar ook eene andere overweging heeft daarbij gegolden. «Of al dan niet een abattoir zal worden opgericht: de taak «des keurmeesters schijnt ons voor één persoon op den duur «te zwaar, zoodat, wordt nu een niet-gediplomeerde benoemd, «diens positie toch voor de toekomst gewaarborgd is. «Daardoor trad het doen eener definitieve benoeming op «den voorgrond. «Het kwam er slechts op aan een bekwaam en geschikt «persoon te vinden, die aan U ter benoeming zoude kunnen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1898 | | pagina 308